Integraal werken vraagt van de betrokken organisaties niet alleen dat ze hun medewerkers de ruimte geven om te pionieren, ze moeten ook de randvoorwaarden scheppen om integraal werken te laten slagen.
Uitgangspunt
Organisaties maken onderling afspraken over wie de regie voert en de zorg coördineert, over de inzet van mensen en middelen, over wie de eindverantwoordelijkheid draagt en over de juridische samenwerkingsvorm.
Het belangrijkste uitgangspunt is dat de betrokken organisaties het welzijn van het kind en het gezin vooropstellen. Uitstijgen boven het eigenbelang is niet altijd makkelijk, want organisaties kunnen elkaars concurrenten zijn. Hulpverleners moeten zich dan kwetsbaar durven opstellen en erkennen dat de hulp in samenwerking met een andere organisatie wellicht beter is.
Werkzame factoren
Uit interviews met professionals en uit de literatuur blijkt een aantal factoren werkzaam voor de organisatie van integrale jeugdhulp. Deze werkzame factoren zijn van belang voor faciliterende partijen die integrale jeugdhulp inrichten:
- Partijen die samenwerken hebben vertrouwen in elkaar.
- Partijen die samenwerken zijn van meerwaarde voor elkaar. Het eigenbelang van organisaties wordt omgezet naar gezamenlijk belang.
- Er is een onafhankelijke regievoerder. Deze regievoerder is geen casusregisseur, maar iemand die casusoverstijgend de kar trekt bij het opzetten en uitvoeren van integrale jeugdhulp.
- Er zijn afspraken over de regie op verschillende niveaus: casuïstiek, coördinerend, bestuurlijk.
- Er zijn afspraken over de vorm en inzet van mensen en middelen, met aandacht voor de privacy van cliënten, bijvoorbeeld door middel van een gezamenlijk digitaal registratiesysteem.
- Er zijn afspraken over de gedeelde eindverantwoordelijkheid. Gezamenlijk risico dragen betekent ook dat organisaties achter hun professionals moeten staan.
- Er is aansturing door een stuurgroep. Die biedt het team voldoende ruimte voor ontwikkeling en 'speelruimte'.
- Er is eenheid van taal, een gedeeld begrippenkader.
- Er wordt geïnvesteerd in goede werkomstandigheden. Dat houdt in dat er tijd en ruimte is voor het opbouwen van vertrouwen, maar ook dat er permanente ondersteuning is en dat er voldoende financiering beschikbaar is.
Lerend werken
De kennis over wat werkt bij integrale jeugdhulp is nog beperkt, zowel vanuit het perspectief van de wetenschap als dat van de professional en de cliënt. Daarom is het van belang dat gemeenten, organisaties en professionals zich realiseren dat ze al werkende moeten leren: beschikbare kennis toepassen en de resultaten structureel evalueren. De plan-do-check-act-cyclus helpt om na te gaan of de beoogde doelen worden gerealiseerd door de gekozen werkwijze. Zo wordt duidelijk wat goed gaat en wat nog kan verbeteren.
Lessen uit de praktijk
Er wordt veel ervaring opgedaan met integraal werken. Deze ervaringen verrijken de beschikbare wetenschappelijke kennis met praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van kinderen, jongeren en ouders. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft daarom in 2019 drie casusonderzoeken gedaan naar integrale hulp en samenwerking.
In deze onderzoeken is gekeken naar casuïstiek waarbij sprake is van een complexe hulpvraag en waarin het volgens betrokkenen gelukt is om integraal hulp te bieden en samen te werken. De belangrijkste bevinding is dat integrale hulp en samenwerking ook moet gaan over de samenwerking met ouders en het gezin - niet alleen over de samenwerking en afstemming tussen professionals onderling. Daarnaast is het belangrijk dat er oog is voor alle gezinsleden en hun individuele behoeften en dat er waar nodig hulp komt die daarbij aansluit.
- Lees meer in het rapport Casusonderzoek naar succesvolle integrale hulp en samenwerking
- Meer weten over het uitvoeren van casusonderzoek? Lees Leren van casuïstiek. Waarom, wat en hoe?
Knelpunten
De wet- en regelgeving is nog niet afgestemd op innovatieve vormen van integrale samenwerking tussen organisaties. Zo willen veel gemeenten werken met slechts één contractpartner. De andere organisaties kunnen dan alleen onderaannemer worden. Dat levert problemen op met dossiervorming en samen werken aan de hand van één plan.
Een oplossing is detachering, maar dat heeft als nadeel dat de kennisuitwisseling met de moederorganisatie verslechtert.
Als medewerkers niet gedetacheerd worden en iedereen in de eigen organisatie blijft werken, moet ieders verantwoordelijkheid goed geregeld en afgebakend worden: wie is waarvoor verantwoordelijk, bijvoorbeeld bij wettelijke aansprakelijkheid of datalekken? En wie is verantwoordelijk voor de verzamelde cliëntgegevens?
Technologie
Samenwerking tussen diverse partijen vraagt om een passende en veilige digitale omgeving. Daarin kunnen gegevens worden gedeeld tussen hulpverleners, met de cliënt en met het netwerk. Cliënten kunnen zo de regie behouden over hun eigen plan van aanpak.
Voorbeelden van zulke digitale platforms:
- Samen1plan: online hulpverleningsplan voor zorgtrajecten waarbij meerdere hulpverleners betrokken zijn.
- Blogboek: een digitaal dagboek of dossier voor professionals en betrokkenen bij hulpverlening aan het kind, waarin gemakkelijk samengewerkt kan worden.
- Quli: digitaal zorgplatform voor cliënten, hun hulpverleners en personen uit het sociale netwerk, om te communiceren en een dossier bij te houden.
- Psynet: digitaal zorgplatform waar psychiatrische patiënten en hun zorgnetwerk op een beschermde manier contact kunnen hebben en informatie kunnen delen over de behandeling.
- Jouwomgeving: een veelzijdig eHealth-platform waar cliënten zelf de regie over hun hulpverlening nemen. Biedt mogelijkheden om te communiceren met hulpverleners, plannen in te zien en 'blended' hulpverlening in te zetten.
Meer informatie
- Nederlands Jeugdinstituut (2017). Samen om het kind. De handen ineen voor specialistische jeugdhulp. Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut.
- Verheijden, E. en M. de Lange (2016), Wat werkt bij integrale jeugdhulp?. Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut.
- Lange, M. de, E. E. Verheijden en C. Chênevert (2016), Integrale specialistische jeugdhulp (brochure). Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut.
- Zwikker, N., H.M. Pijnenburg en M.J.C. van Hattum (2016), Oog in oog met digitale technologie in de jeugdsector. Nijmegen, HAN-lectoraat Werkzame factoren in de zorg voor jeugd.
