D202: Symbiotische relatie tussen ouder en jeugdige

Deze problemen zijn in het classificatiesysteem CAP-J onderdeel van:

  • As D: Gezin en opvoeding
  • D200: Problemen in de ouder-kindrelatie

Kenmerken

Bij deze problematiek bestaat er een te sterke en wederkerige betrokkenheid en afhankelijkheid tussen de ouder en de jeugdige, waardoor de ontwikkeling van de jeugdige in gevaar komt. Jeugdigen wordt in een dergelijke relatie geleerd dat hun individuele ontwikkeling ondergeschikt is aan de invulling van behoeften van de ouder en gaan zich hier naar gedragen.

Voorbeelden van problemen die dit met zich mee kan brengen:

  • De jeugdige wordt tekortgedaan in zijn biologische behoeften (de ouder kijkt bijvoorbeeld niet naar wat de baby / het kind nodig heeft aan slaap en voeding, maar stemt dit ritme af op zijn eigen behoeften en maakt het kind wakker wanneer het slaapt et cetera).
  • De jeugdige ontwikkelt geen adequaat functionerend geweten. De ouder geeft de jeugdige niet de verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag en het denken over dit gedrag. De jeugdige leert daardoor niet wanneer en hoe hij zijn eigen gedrag moet of kan bijsturen.
  • De jeugdige wordt beperkt in zijn ontwikkelingsmogelijkheden buiten het gezin (de jeugdige ontwikkelt bijvoorbeeld het idee niet op school te mogen of te horen zijn).
  • De jeugdige mag niet toekomen aan geëigende sociale taken en interacties (bijvoorbeeld spelen met vriendjes, uitgaan et cetera).

Culturele, leeftijds- en seksespecifieke kenmerken en verloop

Als gevolg van een symbiotische relatie met hun ouder(s) kunnen bij jeugdigen al vroegtijdig problemen ontstaan; hun ontwikkeling is er min of meer continu door verstoord. Het komt ook voor dat de problemen meer fasegebonden zijn en zich niet continu voordoen (Verheij, 1995). Een voorbeeld hiervan is dat een kind bij het aanbreken van de schoolleeftijd grote angsten heeft om naar school te gaan (Remmerswaal & Verheij, 1991).

Met name tijdens de adolescentiefase, waarin de jeugdige het proces doormaakt van losmaking van zijn ouders en een eigen identiteit verwerft, kan de ouder-kindrelatie tot spanningen en conflicten leiden (Remmerswaal & Verheij, 1991). Enerzijds is de jeugdige onderdeel van het gezinssysteem, anderzijds voelt hij de behoefte om buiten dit systeem relaties met anderen aan te gaan. Wanneer ouders de jeugdige bijvoorbeeld beperken in het aangaan van vriendschapsrelaties met leeftijdsgenoten, kan dit bij de jeugdige tot (interne) spanningen en conflicten leiden.

Het kan per cultuur verschillen op welk moment wederkerige betrokkenheid tussen ouder en kind als problematisch gezien wordt (Verheij, 1995).