SER: Verbeter onderwijs voor gelijkere kansen

Het huidige Nederlandse onderwijssysteem kan de kansenongelijkheid van kinderen en jongeren eerder vergroten in plaats van verkleinen. Daarom moet de kwaliteit van het onderwijs omhoog, vooral nu, na de coronacrisis. Dat adviseert de Sociaal-Economische Raad (SER) in een advies aan de minister van Onderwijs.

De SER ziet de tekortschietende kwaliteit van het basis- en voortgezet onderwijs als belangrijkste oorzaak van de toenemende kansenongelijkheid tussen kinderen en jongeren. De coronamaatregelen hebben die ongelijkheid alleen maar vergroot, door de verschillen in de mogelijkheden om thuis onderwijs te volgen.

Verschillen in kansen

Nederland heeft het gelijkheidsideaal hoog in het vaandel, maar moet er volgens de SER wel wat aan doen om dat waar te maken. Eerder signaleerden onder andere de OESO en de Inspectie van het Onderwijs grote verschillen in kansen tussen leerlingen. Vaak hangen die samen met het opleidingsniveau van ouders.

Selectiemomenten uitstellen

Om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen adviseert de SER de regering te investeren in de ontwikkeling van leraren en in betere randvoorwaarden, zoals hogere salarissen en kleinere klassen. Daarnaast pleit de SER voor uitstel van de selectiemomenten door de invoering van brede brugklassen met voldoende differentiatiemogelijkheden, zoals de Onderwijsraad eerder bepleitte.

Meer diversiteit

Om kansengelijkheid te bevorderen pleit de SER ook voor meer diversiteit en inclusie in de klas en voor het organiseren van passende ondersteuning en een breed netwerk voor alle leerlingen. Jongeren die achterstanden hebben opgelopen, moeten meer kansen krijgen om aansluiting te vinden bij de arbeidsmarkt.

Breed draagvlak

Vincent Fafieanie van het Nederlands Jeugdinstituut: 'Dit advies is in lijn met eerdere adviezen zoals onder andere uitgebracht door de Onderwijsraad. Het is hoopgevend dat er in Nederland een breed draagvlak is om de kansengelijkheid van kinderen te verbeteren. Dit advies draagt daaraan bij.'

Bron: Sociaal-Economische Raad