Cijfers over mediagebruik

Mediagebruik onder kinderen van 0 tot en met 6 jaar

Kinderen van 9 maanden tot en met 6 jaar besteden volgens hun ouders gemiddeld een uur en drie kwartier (100 minuten) per dag aan digitale media activiteiten. Een klein percentage (14 procent) gebruikt beeldschermen niet of nauwelijks. Hierbij gaat het met 28 procent vaak om baby's vanaf 9 maanden tot 2 jaar. Bij kleuters vanaf 4 jaar gaat het om 9 procent.

Ook is er een groep kinderen die nog meer dan het gemiddelde van 100 minuten aan digitale media-activiteiten besteedt. Zo zegt 25 procent van de ouders van 0- tot 1-jarigen dat hun kind gemiddeld twee uur per dag achter een beeldscherm zit. Onder peuters van 2 tot 3 jaar zegt 20 procent dat hun kind dat ministens drie uur per dag doet. Van de kleuters van 4 tot 6 jaar besteedt 30 procent minstens twee uur per dag aan digitale media-activiteiten.

Het huidige mediagebruik bij jonge kinderen is aanzienlijk meer dan dat de World Health Organisation (WHO) adviseert. Volgens deze officiële richtlijnen zouden kinderen tot 2 jaar geen schermtijd moeten hebben en kinderen tot 5 jaar maximaal één uur per dag.

Mediagebruik bij jonge kinderen gaat vaak samen met stilzitten. Hoe ouder kinderen worden, hoe meer dat toeneemt. Dit brengt risico's voor een gezonde ontwikkeling met zich mee. Overmatig gebruik van digitale media en te weinig beweging op jonge leeftijd kan volgens de onderzoekers slaap- en taalontwikkeling negatief beïnvloeden en overgewicht en bijziendheid in de hand werken.

Deze gegevens zijn afkomstig van een verdiepend onderzoek van de Iene Miene mediamonitor die jaarlijks wordt gehouden onder ouders van jonge kinderen. De gegevens werden in februari 2023 door middel van een online survey onder ouders verzameld (Tuijnman & Nikken, 2023).

De Iene Miene mediamonitor 2020-2021 geeft inzicht in het gebruik per type medium. Kinderen van 0 tot en met 6 jaar maken in 2021-2022 volgens ouders vooral gebruik van de televisie (68 procent van de kinderen) en tablet (57 procent van de kinderen). 40 procent maakt ook gebruik van de smartphone. 29 procent van de totale groep maakt gebruik van game-apparaten. De e-reader wordt met 8 procent het minst gebruikt. Het gebruik van alle apparaten neemt toe vanaf 3 tot 4 jaar en het gebruik van tablets en game-apparaten stijgt vanaf 5 tot 6 jaar.

Ten opzichte van 2020-2021 is het gebruik van (smart)televisie en tablet licht gedaald. Daarentegen is het gebruik van de e-reader iets gestegen. Hierbij moet opgemerkt worden dat tijdens de meting van 2021-2021 er nog sprake was van een gedeeltelijke lockdown in verband met de coronapandemie. In de laatste meting van 2021-2022 waren de meeste maatregelen afgeschaft en konden kinderen weer naar kinderopvang en school.

Een derde van alle ouders noemt televisie als favoriete medium van hun kind. Baby- peuter- en kinderprogramma's zoals Peppa Pig of Woezel en Pip zijn hierbij met name onder kinderen van 0 tot 4 jaar favoriet. De meest genoemde streamingdiensten zijn Netflix (10 procent) en Disney+ (5 procent).

Bijna een derde van de ouders (27 procent) noemt YouTube of YouTube Kids als het favoriete medium van hun kind, waarmee dat het populairste medium is onder alle leeftijdscategorieën. Ongeveer een op de tien ouders noemt een spelletje of (leerzame) app als het favoriete medium van hun kind (9 procent). Vanaf 3 jaar neemt het gebruik hiervan toe (per jaar met respectievelijk 3, 12 en 16 procent).

De meeste kinderen kijken dagelijks YouTube (65 procent) en televisie (55 procent). Aan YouTube en YouTube Kids besteden kinderen gemiddeld 28 minuten per dag. 9 procent zegt dat hun kind meer dan een uur per dag aan Youtube besteedt. Aan televisiekijken besteden kinderen gemiddeld 22 minuten per dag.

Ten opzichte van voorgaande jaren blijkt het gebruik van Youtube te stijgen. In 2020 waren kinderen er gemiddeld 24 minuten per dag mee bezig, in 2021 25 minuten en in 2022 28 minuten per dag. Daarentegen blijft reguliere televisie iets verder dalen en zijn ook 'on demand' series of films en videospelletjes weer terug naar het niveau van 2020 van voor de coronapandemie. Deze gegevens zijn afkomstig uit de Iene Miene mediamonitor waarin ouders worden bevraagd naar het mediagebruik van hun jonge kinderen (Netwerk mediawijsheid, 2022).

Mediagebruik onder kinderen van 7 tot en met 12 jaar

Kinderen van 7 tot en met 12 jaar beschikken over het algemeen over veel verschillende media-apparaten. Volgens hun ouders zijn in 2021 de meest gebruikte apparaten de televisie (86 procent) en de smartphone (76 procent). Daarna volgen game-apparaten (72 procent) en tablets en laptop (beide 71 procent). De e-reader wordt het minst gebruikt, door 11 procent van de kinderen.

Met 37 procent noemen ouders YouTube het vaakst als favoriete medium van hun kind. Op de tweede en derde plaats staan TikTok (16 procent) en gamen (15 procent). Met circa 2 procent zijn boeken weinig populair onder 7- tot 12-jarigen.

Kinderen gebruiken YouTube vooral voor gamingvideo's en vlogs van bekende YouTubers als Enzo Knol en Dylan Haegens.

Volgens hun ouders zijn kinderen dagelijks het vaakst bezig met YouTube (80 procent) en gamen (73 procent), waarbij gamen de meest tijdsintensieve mediavorm is. Aan YouTube besteden kinderen gemiddeld 44 minuten per dag en aan gamen gemiddeld 48 minuten per dag. 21 procent van de ouders zegt dat hun kind meer dan een uur besteedt aan gamen en bij 16 procent is dat meer dan een uur aan YouTube.

Het onderzoek onder ouders vond plaats in de periode dat er door corona een gedeeltelijk lockdown was, waardoor de cijfers hoger kunnen zijn dan onder normale omstandigheden.

Deze cijfers zijn afkomstig uit de Monitor Mediagebruik 7-12 jaar (2021). Het betreft een onderzoek onder ouders van jonge kinderen. Doel van het onderzoek was inzichtelijk te maken hoe kinderen omgaan met verschillende media en hoe ouders hen hierbij begeleiden.

Gebruik van sociale media door scholieren

In het HBSC-onderzoek onder scholieren is nagegaan in hoeverre jongeren sociale media gebruiken en in welke mate dat gebruik problematisch is. Scholieren zijn gevraagd hoe vaak ze online contact hebben met vrienden en andere mensen, zoals bijvoorbeeld ouders, leraren en klasgenoten. In 2021 zegt bijna 36 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs gedurende de hele dag contact te hebben met vrienden en anderen via sociale media. Leerlingen in groep 8 van het basisonderwijs doen dit met 18 procent aanzienlijk minder. In het voortgezet onderwijs hebben meisjes vaker online contact dan jongens. Het gaat om 41 procent van de meisjes en 30 procent van de jongens.

39 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs zegt door smartphonegebruik minder tijd aan huiswerk en leren voor school te besteden. Ook dit komt vaker voor onder meisjes dan onder jongens. 41 procent van de meisjes geeft dit aan en 30 procent van de jongens (Boer e.a., 2022).

Problematisch socialemediagebruik

In 2021 is bij 5,3 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs sprake van problematisch gebruik van sociale media. In groep 8 van het basisonderwijs gaat het om 3,9 procent. In het voortgezet onderwijs is hierbij het verschil tussen jongens en meisjes significant. Onder meisjes is met 6,8 procent vaker spraken van problematisch socialemediagebruik dan onder jongens (3,9 procent). Deze cijfers zijn afkomstig uit het HBSC-onderzoek onder scholieren. Aan leerlingen zijn diverse stellingen voorgelegd waarin is nagegaan of leerlingen voldoen aan minstens vijf symptomen van problematisch gebruik.

In zowel basis- als voortgezet onderwijs gebruiken jongeren vaak sociale media om niet aan vervelende dingen te hoeven denken. Dit is onder alle leerlingen het meest voorkomende symptoom van problematisch gebruik. Dit geldt voor 41 procent van de basisschoolleerlingen en 45 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs. Meisjes doen dit significant vaker dan jongens. In het basisonderwijs gat het om 37,3 procent van de jongens en 44,3 procent van de meisjes. In het voortgezet onderwijs gaat het om 35,7 procent van de jongens en 54,3 procent van de meisjes (Boer e.a. 2022).

Problematisch gamegebruik

In het HBSC-onderzoek is ook nagegaan bij hoeveel jongeren sprake is van problematisch gamegedrag. Problematisch gamen komt in 2021 bij zowel basisschoolleerlingen als middelbare scholieren bij circa 3 procent voor. Van problematisch gamen is in het HBSC onderzoek sprake als leerlingen op vijf van de negen vragen in de vragenlijst 'ja' beantwoorden en als er daarnaast sprake is van ruzie of conflicten met anderen vanwege het gamen of verminderde interesse on andere bezigheden. Voorbeelden van vragen zijn: 'Heb je je het afgelopen jaar rot gevoeld als je niet kon gamen?' en 'Heb je het afgelopen jaar games gespeeld om niet aan vervelende dingen te denken?'

Van de negen symptomen van problematisch gamen komt het spelen van games om niet aan vervelende dingen te hoeven denken het vaakst voor (42 procent in het basisonderwijs en 39 procent voortgezet onderwijs).

Problematisch gamen komt onder jongens vaker voor dan onder meisjes. In het basisonderwijs heeft 5,4 procent van de jongens en 1 procent van de meisjes problematisch gamegedrag. In het voortgezet onderwijs gaat het om respectievelijk 5,6 procent en 1,2 procent. Ten opzichte van 2017 is het problematisch gamegedrag onder scholieren ook toegenomen. In het basisonderwijs gaat het om een stijging van 1,8 procent naar 3,2 procent. In het voortgezet onderwijs is het percentage problematische gamers gestegen van 2,5 procent naar 3,4 procent (Boer e.a., 2022).

Definitie

Sociale media zijn websites of apps waarbij iedereen informatie kan delen, zoals tekst, afbeeldingen en video's. Andere gebruikers kunnen reageren op deze berichten of deze delen. Voorbeelden van sociale media zijn Facebook, Twitter, Instagram en WhatsAapp.

Meer informatie

Mediaopvoeding

Meer informatie over gebruikte onderzoeken:

Deniz Ince

Drs. Deniz Ince

medewerker inhoud