A502: Problemen met communicatieve vaardigheden

Deze problemen zijn in het classificatiesysteem CAP-J onderdeel van:

  • As A: Psychosociaal functioneren jeugdige
  • A500: Socialevaardigheidsproblemen

Kenmerken

Communicatieve vaardigheden zijn voor het opbouwen van relaties en het zelfstandig kunnen functioneren in de maatschappij van groot belang. Gebrek aan communicatieve vaardigheden kan ervoor zorgen dat de jeugdige de ander niet begrijpt of zelf niet begrepen wordt. Dit belemmert de jeugdige in het aangaan of onderhouden van relaties. Problemen in de communicatieve vaardigheden kunnen zich op verschillende manieren uiten. De problemen hebben tot gevolg dat de jeugdige niet of moeilijk duidelijk kan maken wat hij bedoelt en/of moeite heeft om een relatie op te bouwen of te onderhouden. De jeugdige loopt hierdoor risico afgewezen te worden door leeftijdsgenoten en volwassenen en niet goed mee te komen in de maatschappij.

Subtypes en/of specificaties

Problemen met sociaal-emotionele wederkerigheid

Met problemen in de sociaal-emotionele wederkerigheid verstaan we problemen die te maken hebben met het inlevingsvermogen van de jeugdige. Dit kan op de volgende manieren tot uiting komen:

  • meteen gerichte vragen stellen aan vreemden zonder zich eerst voor te stellen
  • moeite met initiatief nemen tot contact
  • moeite met gepast reageren op initiatief van anderen
  • voornamelijk monologen voeren en moeite met een wederkerig gesprek
  • weinig tot geen interesse in anderen
  • moeite met het uiten van emoties
  • moeite met het begrijpen andermans emoties.

Dit gedrag is dermate aanwezig dat de jeugdige hierdoor last ondervindt in het dagelijks functioneren.

Problemen in de non-verbale en verbale communicatie

Onder problemen in de non-verbale en verbale communicatie verstaan we problemen in het vermogen om gepaste non -verbale communicatie te koppelen aan de verbale communicatie. Dit kan op de volgende manieren tot uiting komen:

  • op vreemde manier of helemaal geen oogcontact maken
  • ongepast gebruikmaken van gebaren of moeite hebben om gebaren te maken
  • moeite met het koppelen van non-verbale communicatie aan verbale communicatie (bijvoorbeeld: lachen wanneer een serieuze boodschap wordt verteld, of juist boos kijken bij een vrolijk gesprek)
  • geen expressie of non-verbale communicatie laten zien
  • letterlijk interpreteren van spreekwoorden of metaforen
  • moeite met uitvoeren van opdrachten die niet letterlijk of stap voor stap zijn uitgelegd
  • gebruikmaken van 'ouwelijk' taalgebruik, robotachtig taalgebruik of over zichzelf in de tweede of derde persoon praten
  • kopiëren van taalgebruik, intonatie en articulatie van volwassenen
  • moeite met aanpassen van communicatie aan de context of behoeften van de luisteraar.

Dit gedrag is dermate aanwezig dat de jeugdige hierdoor last ondervindt in het dagelijks functioneren.

Problemen begrijpen, opbouwen en onderhouden van relaties

Onder problemen in het begrijpen, opbouwen en onderhouden van relaties verstaan we moeilijkheden in het laten zien van gepast gedrag in sociale situaties. Dit kan op de volgende manieren tot uiting komen:

  • moeite hebben met meegaan in (fantasie)spel
  • zich niet goed kunnen inleven in andere personen of situaties
  • moeite hebben met begrijpen van intenties van leeftijdsgenoten of volwassenen
  • het niet door hebben wanneer hij iets kwetsends zegt tegen de ander
  • weinig tot geen interesse hebben voor anderen.

Dit gedrag is dermate aanwezig dat de jeugdige hierdoor last ondervindt in het dagelijks functioneren.

Culturele, leeftijds- en seksespecifieke kenmerken en verloop

Problemen met communicatieve vaardigheden zijn al op jonge leeftijd zichtbaar en worden ook vaak op jonge leeftijd gesignaleerd. De problemen manifesteren zich in sociale contacten, bijvoorbeeld spelen met leeftijdsgenootjes of communiceren met volwassenen. Daarnaast zijn problemen in communicatieve vaardigheden ook vroeg in de taalontwikkeling zichtbaar. De ontwikkeling blijft achter, of het kind kent bijvoorbeeld wel het alfabet maar kan geen woorden vormen. Tijdens het begin van de taalontwikkeling valt het op dat de jeugdige al te snel 'ouwelijk taalgebruik' gebruikt, over zichzelf spreekt in de tweede of derde persoon, robotachtig spreekt of een volwassene geheel kopieert (m.b.t. taalgebruik, intonatie, articulatie). Op latere leeftijd is dit minder zichtbaar, aangezien de jeugdige dan meer aansluit bij het taalgebruik van leeftijdsgenoten.

Als peuter kan de jeugdige erg in zichzelf gekeerd zijn en minder goed meekomen met zijn leeftijdsgenoten. Mogelijk ontstaat er een plotseling verlies van al verworven taalvaardigheden in het tweede levensjaar. In de kleuterleeftijd en daarna zal de jeugdige niet, of moeilijk, de fase van fantasiespel ontwikkelen. Vervolgens hebben deze jeugdigen in de adolescentie vaak een betrekkelijk primitieve contactbehoefte (Baranek, 1999; Van Berckelaer-Onnes, Anzion, Sinnema & Van de Glind, 2015).

Bij toename van het aantal symptomen, bij een langere duur, wanneer symptomen voorkomen op meerdere levensgebieden, wanneer de problemen leiden tot disfunctioneren en wanneer symptomen gecombineerd worden met andere symptomen zoals rigiditeit en gebrek aan sociaal inlevingsvermogen, is er sprake van de ontwikkeling van een autismespectrumstoornis (beschreven in de DSM 5). In CAP-J is deze te vinden onder code A901.x.