Jeugdhulp en jeugd-ggz nog te veel gescheiden

De expertise van de jeugd-ggz moet beter worden ingebed in de jeugdhulp. Dat is een van de conclusies uit een onderzoek naar de positie van de jeugd-ggz dat minister Hugo de Jonge van VWS op 1 juli naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.

Een obstakel voor een integrale samenwerking van jeugdhulp en jeugd-ggz is volgens de onderzoekers het ontbreken van een gedeelde visie. Het is belangrijk dat professionals het eens zijn over wat begrippen als 'normaliseren' en 'passende hulp' inhouden. Op plekken waar het lokale team kan beschikken over de expertise van de jeugd-ggz, bijvoorbeeld waar een ggz-professional lid is van het team, verloopt de samenwerking steeds beter. Met die expertise kan het lokale team beoordelen of het zelf hulp en steun kan bieden of moet verwijzen naar specialistische jeugdhulp of jeugd-ggz. Daarbij is het vaststellen van de urgentie van een hulpvraag de eerste prioriteit; het komen tot een diagnose is vervolgens een proces dat hulpverlener en cliënt het beste samen kunnen doorlopen.

Gemeenten kunnen hun sturing meer richten op het realiseren van een hulpaanbod dat aansluit bij de lokale situatie, aldus de onderzoekers. Ze adviseren verschillen in de manier van aanbesteden en contracteren terug te dringen, zodat de administratieve last van hulpaanbieders vermindert. Ook is het belangrijk dat gemeenten langer lopende contracten afsluiten, zodat aanbieders ruimte hebben om te innoveren en te investeren in hun medewerkers.

Volgens NJi-directielid Rutger Hageraats, een van de onderzoekers, is er tussen de gemeenten en de jeugd-ggz over en weer nog vertrouwen te winnen. 'Maar we zien wel dat de waarde van de jeugd-ggz beter wordt gezien en erkend. De transformatie vraagt alleen meer tijd dan men dacht. In ons rapport beschrijven we ook voorbeelden van hoe de samenwerking beter kan. We denken dat beroepsverenigingen en hulpaanbieders in die samenwerking meer het voortouw kunnen nemen.'

Het onderzoek bestond uit een studie op landelijk niveau en een lokale studie in vijf gemeenten. Het is uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut, Stichting Alexander, Tranzo, het PON en het Nivel.

Bron: Nivel; Nederlands Jeugdinstituut