Van afgebakende stoornissen naar onderliggende factoren

De DSM werkt met categorieën: klachten vallen binnen een classificatie, of niet. Dat lijkt overzichtelijk. Maar deze afbakening doet geen recht aan de realiteit. Menselijke eigenschappen verschillen van persoon tot persoon. Ze kunnen bovendien in de loop van de tijd veranderen, en per situatie anders zijn. Ook zit er veel overlap tussen problemen en oorzaken van verschillende classificaties. Een transdiagnostische benadering heeft oog voor deze complexiteit.

Hoe wordt het verschil bepaald tussen normaal en een stoornis?

De classificaties in de DSM bestaan uit opsommingen van verschillende kenmerken of symptomen. Hierbij moeten problemen 'vaak' voorkomen en 'ernstig' belemmerend zijn voor iemands leven. Maar hoe wordt bepaald of iets vaak of ernstig is? Wat de één als vaak ziet, kan voor de ander alleen regelmatig zijn.

In onderzoek wordt gebruik gemaakt van zogenoemde 'drempelscores' om te bepalen of problemen als een stoornis worden beschouwd. De scores van mensen worden bepaald met gestandaardiseerde vragenlijsten, tests en observaties tijdens diagnostisch onderzoek. Hierbij wordt onder andere naar de 'normaalverdeling' van kenmerken gekeken.

Wat is een normaalverdeling?

De meeste menselijke eigenschappen laten veel variatie zien. Sommige mensen zijn bijvoorbeeld heel lang, anderen heel klein en veel mensen zitten daar ergens tussenin. De meeste mensen hebben 8 uur slaap nodig, maar sommigen hebben aan vijf uur genoeg, terwijl anderen liever langer slapen. Ook in vaardigheden en psychologische kenmerken bestaat deze variatie. Zoals de mate waarin je je bewust bent van je emoties, de mate waarin je je kunt concentreren, hoe onzeker je je voelt in sociale situaties, of hoe gevoelig je bent.

Vaak zijn er veel mensen die veel op elkaar lijken en minder mensen die een kernmerk heel sterk of heel weinig hebben. Dit noemen we de normaalverdeling: de manier waarop de meeste kenmerken verdeeld zijn als je veel mensen vergelijkt. Alle variaties zijn onderdeel van deze normaalverdeling.

Deze grafiek toont de normaalverdeling van kenmerken. De verdeling onder en boven het gemiddelde is exact gespiegeld. Bij een groep van 2,5 procent komt het kenmerk extreem weinig voor, bij een groep van 13,5 procent weinig, vervolgens bij een groep van 34 procent minder dan gemiddeld, bij een groep van 34 procent meer dan gemiddeld, bij 13,5 procent veel en bij 2,5 procent extreem veel.

Figuur 1: Normaalverdeling van kenmerken. De meeste mensen (68%) hebben een gemiddelde 'score', terwijl extreme varianten van een kenmerk weinig voorkomen (5%). Bron: Bureau Tromp

Voorbeeld: Impulsiviteit is een van de kenmerken van ADHD in de DSM. De meeste mensen hebben een gemiddelde hoeveelheid impulsiviteit. Een kleinere groep heeft veel of weinig impulsiviteit en een zeer kleine groep heel erg weinig of heel veel. 

In de normaalverdeling wordt een score bepaald: als iemand daarboven scoort, wordt ervanuit gegaan dat problemen zo ernstig of afwijkend zijn, dat ze als stoornis worden beschreven: de drempelscore. Als je daarboven scoort, valt het binnen het klinische spectrum. Als je daar onder scoort niet. Deze manier van categoriseren heeft een aantal nadelen: het biedt geen goede afspiegeling van de variatie in menselijke eigenschappen, en het verbergt de complexiteit en samenhang van problemen.

Geen goede afspiegeling van variatie

De meeste eigenschappen van mensen kunnen erg variëren per moment en per situatie. Als je moe bent, kun je ineens veel last hebben van harde geluiden. Maar als je goed hebt geslapen, merk je weinig van de drukte om je heen. Zo werkt het ook met psychische kenmerken. Iedereen heeft bepaalde kenmerken in meer of mindere mate. En het samenspel van deze kenmerken kan problemen geven in sommige situaties, op sommige momenten op de dag en op sommige momenten in het leven. Als er meer van iemand gevraagd wordt, kunnen er meer problemen ontstaan. Terwijl de problemen ook kunnen afnemen als de omgeving verandert. Of als een kind beter leert omgaan met een situatie. Deze variatie is niet terug te zien in een DSM-classificatie.

Classificaties verbergen complexiteit en samenhang van problemen

Een ander probleem met de drempelscore is dat hierdoor de overlap in problemen minder zichtbaar wordt. Dit terwijl problemen vaak samenhangen. Kinderen en jongeren die angstig zijn, hebben ook vaak meer sombere gevoelens en psychosomatische klachten, zoals buikpijn en hoofdpijn. Deze verschillende internaliserende klachten zijn vaak in meer of minder mate allemaal aanwezig. Een van de problemen kan sterker aanwezig zijn, waardoor een kind voor dat probleem boven de drempelscore valt, maar ook andere problemen kunnen meespelen. In een behandeling is het belangrijk dit mee te nemen. 

Ook verschillende externaliserende problemen komen vaak samen voor, zoals agressie, pesten, impulsief gedrag en grensoverschrijdend gedrag. Maar ook internaliserende en externaliserende klachten hangen vaak samen. Kinderen die agressiever reageren, hebben bijvoorbeeld vaak minder zelfvertrouwen en meer sombere gevoelens. 

Co-morbiditeit of overlap in problemen?

De DSM beschrijft de overlap tussen classificaties als co-morbiditeit: een kind heeft dan meerdere classificaties. In de praktijk blijkt dat co-morbiditeit veelvuldig voorkomt. Vooral in de specialistische kinder- en jeugdpsychiatrie heeft het merendeel van de kinderen twee of meer classificaties. En vaak krijgen kinderen gedurende hun leven verschillende classificaties na elkaar, omdat op bepaalde momenten een ander probleem meer op de voorgrond speelt. Op deze manier worden verschillende classificaties beschreven alsof ze niet samenhangen, terwijl er veel overlap is tussen de problemen, en tussen de kenmerken en oorzaken van de problemen. Als deze overlap niet wordt gezien en meegewogen in de behandeling, geeft dit een beperkte aanpak. 

Dit is ook problematisch voor de begeleiding en behandeling van kinderen. In principe moeten professionals de richtlijn van een bepaalde classificatie volgen. Maar als bij een kind en diens gezin verschillende problemen spelen die bij meerdere classificaties passen, is het moeilijk te bepalen welke richtlijn gevolgd moet worden. De richtlijnen doen dan geen recht aan de complexiteit van veel problemen in de praktijk. 

Van afgebakende stoornissen naar onderliggende factoren

In plaats van te focussen op afgebakende stoornissen, is een alternatief om te kijken naar de samenhang en gedeelde oorzaken van problemen. Hierbij wordt over stoornisgrenzen heen gekeken, om te begrijpen welke factoren en processen meespelen bij het ontstaan van verschillende problemen. De gedachte is dat deze factoren met name belangrijk zijn om in een behandeling aan bod te laten komen, zodat verschillende problemen daarmee verminderd worden. Dit wordt een transdiagnostische benadering genoemd. 

Transdiagnostische factoren

Verschillende problemen hebben gedeelde oorzaken. Dit worden transdiagnostische factoren genoemd. Transdiagnostische factoren kunnen zowel in een kind, in de context van een kind als in de maatschappij spelen en beïnvloeden elkaar. 

Factoren in een kind

Bepaalde kenmerken en vaardigheden van een kind kunnen een verhoogd risico geven op het ontstaan van verschillende problemen. Zo is emotieregulatie een belangrijke voorspeller voor angstige gevoelens, depressieve gevoelens, impulsiviteit, agressie, middelengebruik en leerproblemen. Ook een verhoogde sensitiviteit, een beperkt taalvermogen en beperkt inzicht in jezelf en anderen hangen met verschillende problemen samen. 

Factoren in de context van een kind

Sterke sociale relaties en gezien en gewaardeerd worden door de omgeving zijn  beschermende factoren voor verschillende problemen. Stress, onveiligheid en een gebrek aan sociale steun zijn juist belangrijke risicofactoren voor een verscheidenheid aan problemen. Bij sommige kinderen uit dit zich vooral in teruggetrokken en angstig gedrag. Bij andere kinderen zien we meer externaliserend gedrag of middelengebruik. Deze problemen kunnen ook allemaal tegelijkertijd voorkomen, maar in verschillende mate. Het is daarom in een behandeling belangrijk om naar de onderliggende gezamenlijke oorzaken te kijken, en niet te focussen op de uitingsvorm van de problemen. 

Factoren in de maatschappij

Maatschappelijke factoren en verwachtingen spelen ook vaak een rol in het ontstaan van problemen. Stereotype verwachtingen werken bijvoorbeeld door in hoe op kinderen wordt gereageerd. Als kinderen vaker negatieve reacties krijgen omdat zij van kleur zijn, of omdat zij minder in een genderrol passen, heeft dit invloed op hun ontwikkeling en kan het problemen veroorzaken.

De maatschappelijke verwachtingen hebben ook invloed op hoe problemen tot uiting komen. Over het algemeen laten jongens meer externaliserend gedrag zien als het niet goed gaat, terwijl meisjes meer internaliserend gedrag laten zien. Deze uitingsvormen passen bij de genderstereotypen die er zijn over jongens en meisjes, maar onderliggend kunnen dezelfde factoren meespelen.

Foto Neeltje van den Bedem

Dr. Neeltje van den Bedem

senior inhoudsdeskundige Opgroeien en opvoeden
n.vandenbedem [at] nji.nl